De roem is weer voorbij. Vier dagen lang heb ik me gemengd in discussies over boeken en politiek, gepraat over Europese literatuurstromingen, schrijvers uit alle landen ontmoet, agentschappen achterna gelopen en boekenkramen en universiteiten bezocht, maar ook langos gegeten (Hongaarse lekkernij: gefrituurd brooddeeg met een topping van zure room, kaas en knoflook), in kertsen gehangen (Hongaarse cafe’s in de buitenlucht, waar je whisky drinkt voor 400 HUF, ongeveer € 1,50) en over de Donau uitgekeken, die ’s ochtends schitterde en ’s avonds spookachtig afstak tegen de donkere heuvels. Ik zou er bijna aan wennen.
Een bezoek aan een ander land geeft een prettige balans tussen vluchtigheid en diepgang. Vluchtig, omdat het vertrek vaststaat en de tijd waarin de dingen moeten gebeuren gering is, maar juist die vluchtigheid biedt de mogelijkheid optimaal te genieten en zonder terughoudendheid te kunnen vertellen over wie je bent en wat je komt doen.
Het European First Novel Festival is onderdeel van de jaarlijks terugkerende boekenbeurs in Boedapest. Het festivalterrein ligt aan de Boeda-kant van de stad, daar waar meer ruimte is, de huizen chiquer zijn, de parken goed onderhouden. Zoals elke beurs bestaat ook deze uit tientallen – misschien wel honderden – stands. In dit geval zijn er uitgeverijen te gast, boekwinkels, agency’s, evenementbureaus, schrijvers, vertalers. Bezoekers informeren zich, kopen boeken of proberen hun netwerk te verbreden. Daarnaast worden er colleges gegeven waarin er gepraat wordt over diverse onderwerpen uit het boekenvak. De First Novellists, achttien geselecteerde debutanten uit achttien verschillende landen, namen een prominente plek in de programmering in. Een ideaal podium om jezelf te laten zien, je boek te promoten en iets mee te krijgen van het internationale karakter van de beurs.
Ik had me goed voorbereid. Van tevoren had ik kleineKamermensen-boekjes (‘Roompeople-books’) laten maken, waarin de twee in het Engels vertaalde fragmenten uit Kamermensen gebundeld zijn. Zo konden geïnteresseerden die de Nederlandse taal niet machtig zijn, toch een indruk krijgen van mijn werk. De boekjes werkten bijzonder goed, ik kan het iedereen aanraden – een visitekaartje dat ook iets inhoudelijks biedt. Daarnaast had ik veel steun aan mijn prachtige boekentrailer, gemaakt door filmmaker Sia Hermanides. Sia zelf was ook aanwezig in Boedapest, wat ervoor zorgde dat mijn optredens levendiger werden. Het absurde, duistere karakter van mijn verhalen laat zich soms moeilijk uitleggen, maar is goed terug te vinden in hetgeen Sia heeft gemaakt. Na het tonen van de trailer had iedereen een beeld van mijn boek en vertelde ze over stijl en beeld, en over hoe dat haar als filmmaker inspireert.
Wij, de First Novellists, waren voortdurend op zoek naar overeenkomsten en verschillen tussen onze landen. Belangrijkste overeenkomst was dat vrijwel elke schrijver ontevreden was over het kunstbeleid van hun land. De zogenaamde ‘subsidielanden’ mopperden over het logge subsidiesysteem, over de samenstelling van selectiecommissies en het gevaar van beïnvloeding. De anderen reageerden fel; in veel landen bestaan er nauwelijks kunstsubsidies waardoor hun bestaan als kunstenaar wordt ontkend. Waar zeurden wij over? Kunst is een luxe die zij zich niet kunnen permitteren.
Ik heb nooit eerder beseft hoezeer kunst met politiek te maken heeft. Zonder subsidies zijn de kunsten wellicht vrijer, maar ook armer. Als de positie van kunst binnen een samenleving ondermijnd wordt, kan het zich moeilijker ontwikkelen. Kunst heeft geen bestaansrecht. Mét subsidie daarentegen loopt de kunstenaar de kans (enkel) kunst te maken vanuit praktische overwegingen: hoe groot is de kans dat het kunstproject succes heeft? Hoe kun je zo snel mogelijk zo veel mogelijk mensen bereiken? Hoeveel geld levert het op? Allemaal zaken die juist van ondergeschikt belang zouden moeten zijn. Wij, de First Novellists, vroegen ons af: maakt het ontvangen van subsidie iets uit voor de kwaliteit van kunst?
Interessante discussie toch? Ik weet het moment nog goed dat ik hoorde dat ik een startersbeurs van het Letterenfonds zou ontvangen. Ik moest ervan huilen, ik kon niet geloven dat anderen mijn werk goed genoeg vonden om geld aan uit te geven. De eer, de bevestiging dat ik ‘goed bezig was’, iets moois had gemaakt, maakte mij een gelukkiger mens. Maar dat is niet relevant. De staat betaalt niet om mensen gelukkiger te maken.
Een relevantere vraag zou zijn of de subsidie mijn tweede boek ten goede komt. Wordt mijn roman kwalitatief beter omdat ik een beurs van het Nederlands Letterenfonds heb ontvangen? Een gevaarlijke vraag, straks gooi ik mijn eigen ruiten in! Om eerlijk te zijn: Ik weet het niet. Ik hoop het beste van twee werelden te combineren: autonoom en wild en onaangepast blijven zoals bij het schrijven van Kamermensen, en de startersbeurs te zien als aanmoediging daartoe. Voor mijn collega-schrijvers uit Europa gold geloof ik hetzelfde. Iedereen verklaarde precies het boek te hebben geschreven dat ze in hun hoofd hadden, uit welk land ze ook kwamen, met wat voor overheidssteun, erkenning of succes ook. Geld of geen geld, festival of geen festival, politiek of niet, onze kunst zal bestaan en bruisen, riepen we.
Ik dank Sia, Veronika, Gabor, Paul, de Nederlandse ambassade, het Nederlands Letterenfonds, de organisatie van het festival en alle zeer talentvolle First Novellists voor een geweldig weekend.